Inleiding dr. Nico Schulte Noordholt bij presentatie van Het koffertje van mijn moeder

Santpoort, 18 mei 2017; Heemstede, 21 juni 2017.

De auteur, Martje Saveur, ken ik nog maar net, sinds twee jaar. Maar we delen een geschiedenis van ruim twee jaar die al heel lang achter ons ligt, namelijk ruim 70 jaar. Voor ons beiden vormt die gemeenschappelijke geschiedenis – in dat verre verleden – een ijkpunt in ons leven.
Twee jaar geleden mocht ik, in het kader van 70 jaar ná de Tweede WO, in Kennemerland een lezing houden over “De Oorlog in de Pacific”. Van te voren was mij gevraagd speciaal aandacht te geven aan het lot van de gevangenen in Japanse interneringskampen. En uiteraard, heb ik toen óók – vrij uitvoerig – stilgestaan bij het vrouwenkamp Kampili in Zuid-Celebes. In dit kamp kwam namelijk ons gezin, dwz. mijn moeder, mijn twee oudere zusters en ik, na een interneringstijd van 21 maanden op het eiland Timor, in september 1943 in Blok A terecht, en wel in loods 1 die speciaal bestemd was voor de geïnterneerden uit Timor en Roti.
Na afloop van die lezing kwam er een vrouw naar mij toe die vertelde dat ook zij in Kampili had gezeten. Dat schept dan direct een band, al was er op dat moment geen tijd voor verdere uitwisseling van ervaringen. Die uitwisseling vond gelukkig niet lang daarna wel plaats. Een gemeenschappelijke vriend, Hans Marseille wiens vader de kamparts was in het vrouwenkamp Kampili – hoe klein kan soms de wereld zijn?! – nodigde Martje en mij, respectievelijk met man en vrouw, voor een maaltijd bij hem en zijn vrouw Ietje thuis. Tijdens die maaltijd vertelde Martje mij dat zij documenten van haar moeder over onder andere de oorlogstijd had gevonden. Zij had het plan opgevat, naar aanleiding van die vondst, haar herinneringen over haar Indische jeugd, inclusief de jaren in Kampili, op te schrijven.
Eerlijk gezegd weet ik niet meer precies hoe ik daar toen op heb gereageerd. Misschien, vrees ik achteraf,  wat afstandelijk want in het algemeen reageer ik in eerste instantie met enige rreserve als iemand begint over “Tempoe Doeloe”. Maar vermoedelijk heb ik de schrijfster-in-spe voldoende gestimuleerd om de gevonden archiefstukken verder uit te werken. Want tot mijn niet geringe verbazing kreeg ik enkele maanden geleden het verzoek het woord te mogen voeren bij de presentatie van “Het koffertje van mijn moeder; herinneringen aan Indië”.IMG_0984
Wat voel ik mij vereerd dat mij dat verzoek is gedaan. De inhoud van ‘Het Koffertje’ is namelijk uitgegroeid tot een prachtig “kleinood”, in de ware betekenis van “een juweeltje”. Enerzijds is het een aangrijpend familieverhaal, en tegelijkertijd ook, door de wijze waarop het is opgebouwd, een document humain dat het ‘kleine familieverhaal’ overstijgt. Het is een getuigenis van het dramatisch lot van één gezin, maar staat tegelijkertijd pars-pro-toto voor het lot van zoveel Nederlandse gezinnen die de oorlog in de Pacific hebben ondergaan, met – deels – dezelfde lotservaringen.
Na lezing van “Het koffertje van mijn moeder” weet ik nu dat in datzelfde Blok A in Kampili, maar dan in loods 5, Martje Saveur zat met haar moeder Ida en haar oudere zuster Anneke. Een andere loods, want de Japanners deelden de Nederlanders naar topografische herkomst in. De Timor-mensen in loods 1, die van Soemba, Flores en Soembawa, zoals in Martje’s geval, in loods 5. Door deze scheiding naar topografische herkomst zijn de overgeleverde kampverhalen, die ik van mijn moeder en oudere zusters later te horen kreeg, deels anders dan wat in “Het Koffertje van mijn moeder” staat opgeschreven. Maar de “Grote Gebeurtenissen” in die kampjaren, zoals o.a. de dreiging van hondsdolheid, de bombardementen met brandbommen, en de bevrijding, die gelukkig kort daarop plaatsvond, vormen de gemeenschappelijk ervaringen van Martje en mij. En voor ons beiden geldt: als het einde van die oorlog in de Pacific drie maanden langer had geduurd, dan zouden wij elkaar hier niet hebben kunnen ontmoeten.
Ook de beide familieverhalen van vóór 7 december 1941, toen de Pacific Oorlog ontbrandde, vertoont veel overeenkomsten. Martje is amper drie maanden ouder dan ik. En op grond van de verhalen die ik van mijn ouders ken, zijn onze gezinsgeschiedenissen ongeveer gelijk verlopen. Beide vaders waren als ambtenaren, met ideële beroepsopvatting, werkzaam in het Binnenlands Bestuur, het BB zoals dat kortheidshalve werd genoemd. Het grote beslissende verschil in ons beider levensverhalen is dat Martjes vader bij het uitbreken van de oorlog het bevel kreeg om als burger ambtenaar dienst te nemen in het leger, het KNIL. Daardoor kwam hij niet, zoals veel van zijn collega BB-ambtenaren in Paré-Paré terecht, het mannenkamp dat ook in Zuid Celebes ligt, maar in een werkkamp in Birma om daar – aan de beruchte spoorweg – dwangarbeid te moeten verrichten. Door uitputting en ziekten is hij daar in september 1943 omgekomen. Een drama dat zijn vrouw en kinderen pas begin januari 1946 te horen kregen.
Martje’s “Indische jaren” eindigen dan ook niet in augustus 1945, wanneer Japan capituleert, met een ware bevrijding en een gelukkige gezinshereniging. Vanaf dat moment ontstaat ‘de Grote Leegte’ in haar leven. Of zoals de auteur dat opschrijft: “Ik heb nooit over mijn ouders kunnen spreken; ik heb mijn vader nooit gekend”.
Wat mij diep heeft getroffen – vooral ook omdat dit zo totaal anders is dan wat mij is overkomen – is de beschrijving van die eerste jaren na aankomst in Holland en de jaren daarna, waarin een jong meisje uitgroeit tot een jonge, sterke vrouw. Een vrouw die dan, zovele jaren later, als zij de inhoud van ‘Het Koffertje’ ontdekt, een niet te onderdrukken verlangen heeft om haar levensverhaal, ingebed in dat van haar familie en in dat van een zo’n belangrijk stukje geschiedenis van zovele Nederlanders, op te schrijven. Daarmee heeft zij in eerste instantie het tragische lot van haar vader, en het zo moedige – maar ook zo kwestbare – levensverhaal van haar moeder aan de vergetelheid onttrokken.
Door op zo’n mooie directe wijze en in een heel toegankelijke taal deze ‘Kleine Familiegeschiedenis’ te verwoorden herkent niet alleen haar nageslacht, de kinderen en kleinkinderen aan wie dit boek in de eerste plaats is opgedragen, zich in die voorbije tijd. “Iedereen  die de dodenspoorwegen en de vrouwenkampen herdenkt” en daarmee deel uitmaakt van die ‘Grote Geschiedenis in de Pacific’, zal zich in dit verhaal herkennen. Ook aan hen is dit ‘kleinood’ opgedragen.
Deze familiegeschiedenis gaat niet alleen over ge– en herdenken van een ‘voorbije tijd’. Hij omvat de gelukkigste jaren van Martjes leven, toen ze nog een kind in de tropen was, én al het leed en verdriet dat daarna kwam. Het boek eindigt met de indringende getuigenis van een Japanreis die zij in 2008 maakte  in het kader van het Japan Peace Exchange Program. Die reis maakte het haar mogelijk om van Japanners te spreken ipv Jappen. Zo kan zij haar haar eigen ‘kleine geschiedenis’ eindigen met de rust-gevende vaststelling: “Vergeven maar niet vergeten!”  Een levenshouding die hoop en inspiratie biedt naar de toekomst toe. Dank je wel, Martje, dat je ons allen dit “kleinood” hebt geschonken!